De bode
Geen, die de bode welkom heet,
Wanneer hij, hoog in blinkend ijzer,
Zijn speer laat zinken voor de keizer,
En ongenodigd tot hem treedt.
Geen huisman, die hij niet verschrikt,
Wanneer hij, moe van weer en wegen,
Bij 't ruisen van de najaarsregen,
Om herberg tegen 't venster tikt.
En toch, hoe stovend zwelt de druif,
Hoe schijnt zich loof en ooft te drenken
In 't glanzen van zijn gastgeschenken:
Een korenhalm, een witte duif.
Opvluchten (1922)
Schrijver: Aart van der LeeuwInzender: Redactie, 9 augustus 2020
Geplaatst in de categorie: algemeen