inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1856 - 1936

poëzie (nr. 3.008):

De Wever

Zij kloppen aan de deur: zij klagen
Dat ik niet luister.
Ik berg voor allen die mij plagen
Mijn kalme luister.

Ik ben veel zachter en veel stiller
Dan ooit geloven
De durver, weter en bediller,
Drukken en groven.

Mijn huis een hoge en lichte kamer,
Mijn dag een morgen,
Ben ik een hemelse beramer
Van aardse zorgen.

Mijn wanden hangen vol tapijten,
Door mij geweven:
Kleuren en draden die nooit slijten
En eeuwig leven.

De zon, de maan en al de sterren,
Bergen en zeeën,
Wouden en weiden en de verre
Nevel beneeën,

De hellingen waarop verlichte
Steden zich spreien,
Stromen waarover de opgerichte
Mastschepen glijen,

Mensen en dieren, planten, stenen,
Talloze dingen,
Al wat doet lachen, wat doet wenen,
Dromen of zingen.

Vol is mijn huis ermee: mijn dagen
Zijn zó niet eenzaam
Of al uw klacht, al uw behagen
Is mij gemeenzaam.

Ja, lijflijk zijt ge aanwezig: mannen
Zowel als vrouwen,
Maar al uw luidheid liet zich bannen
In mijn stil schouwen.

Gij klopte aan de deur, zie ze is open.
Gij staat bewogen -
Uw wonden waar bloeddroppen dropen,
Uw schreiende ogen,

Uw haat, uw deernis, uw berouwen,
Uw vreugd, uw woeden,
De smart, de zachtheid en 't betrouwen
Van o hoe moeden,

Gij ziet, gij voelt ze en bij 't ontwaken
Uit zo schoon dromen
Ziet ge mijn deur en wilt ze raken,
Maar weggenomen

Zijn uit uw hart, zijn uit uw handen
De wilde knepen -
Mijn luister blijft daarbinnen branden,
Stil, onbegrepen. -

De Beweging, jrg 3 (1907)

Schrijver: Albert Verwey
Inzender: Redactie, 5 november 2016


Geplaatst in de categorie: individu

4.0 met 4 stemmen aantal keer bekeken 390

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)