HET ZONNELICHT IS NEERGEDAALD
Het zonnelicht is neergedaald
en ‘t gaat bij andere lieden,
verwacht en welkom-weer onthaald,
de dag hun doen geschieden.
Het morgent daar, het avondt hier,
en wonderschoone verven
zie ‘k wentelen in het westervier,
en stille, stille sterven.
‘t Was rood eerst, helder peers weldra;
en, blauw- en blauwerwendig,
door al de hemelen heerst daarna
één duisterzijn bestendig.
Noch nacht en is ‘t noch dag: het vier
der zonne is schaars geweken,
of, helpzaam wordt de keerse hier,
daar de avondzonne ontsteken.
Het pinkoogt, of ‘t een meiske waar'
dat wenen wilt, van verre,
nu zuid, nu noord, nu hier, nu daar
een nieuwgeboren sterre.
Dan, waar ik sta, zie ‘k, om end om,
Gods legerwachten waken;
en, in die eindloos wijde kom,
al ‘s hemels diepten blaken.
Hoe bang ben ik! ‘k En durf bijkans
mijne oogen niet betrouwen,
o Heere, op uwe sterrenglans:
hoe zal ik U aanschouwen?
(10/12/1890)
Tijdkrans (1893)
Schrijver: Guido GezelleInzender: Redactie, 13 juni 2017
Geplaatst in de categorie: natuur