inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1834 - 1899

poëzie (nr. 3.274):

Ik ben wat grof.

Ik ben wat grof en ongeslepen,
ik spreek het Vlaamse hert rechtuit,
ik ken ook gene Franse knepen,
waarmee men hier de burgers snuit.
Nochtans de blijdschap is mijn leven;
en waar men zingt een vrolijk lied,
daar durft mijn zang ook medestreven,
daar zwijg ik niet.

En spreek ik tot de lieve schonen,
ik zwem in genen frasenvloed,
om al de liefde te betonen
die vurig gloeit in mijn gemoed.
Een' spreuk, die moeder honderdmalen
mij zei, toen zij was welgezind,
die kom ik aan mijn meid herhalen:
ik min u kind.

En vele heerkens heb ik tegen
omdat ik spreek de moedertaal,
en juffers, in 't korset geregen,
die vinden dit zo stijf en kaal.
Maar, och! wat kan mij dit verschillen,
'k ben liever stijf en ongetooid,
dan dat gestaag voor vreemde grillen
mijn rugge plooit.

Zij kruipen dus die willen kruipen,
en volgen zo de vuile slek,
die ook durft in de bloemgaard sluipen
en alles smeurt met vlek op vlek.
Doch daarom mag men niet mishopen:
eens blinkt voor Vlaandren 't morgenrood,
en komt de slek dan uitgekropen,
men trapt ze dood.

Welaan, wees moedig, Vlaamse kerels,
en heb met mij maar steeds plezier!
Wees moedig, meisjes, Vlaamse perels,
Zo glinsterend zoet van liefdevier!
Moed in de vreugde en moed in 't minnen.
moed in de deugd, moed in 't gevecht,
en help mij om de strijd te winnen
voor eer en recht.

Gedichten 1861-62 (1863)

Schrijver: Emanuel Hiel
Inzender: Redactie, 9 november 2017


Geplaatst in de categorie: taal

4.0 met 4 stemmen aantal keer bekeken 373

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)