Zang (Klare, wat heeft er uw hartje verlept)
Klare, wat heeft er uw hartje verlept
Dat het verdriet uit vrolijkheid schept,
En altijd even benepen verdort,
Gelijk een bloempje, dat dauwetje schort?
Krielt het van vrijers niet om uw deur?
Moog je niet gaan te kust en te keur?
En doe je niet branden, en blaken, en braên
Al waar 't u op lust een lonkje te slaan?
Anders en speelt het windetje niet,
Op elzentakken, en leuterig riet,
Als: lustigjes, lustigjes. Lustigjes gaat
Het watertje waar 't tegen 't walletje slaat.
Ziet d'openhartige bloemetjes staan,
Die u tot alle blijgeestigheid raên.
Zelfs 't zonnetje wenst u wel beter te moe,
En werpt u een liefelijk ogelijn toe.
Maar zo ze niet, door al hun vermaan,
Steken met vreugd uw zinnetjes aan,
Zo zult gij maken aan 't schreien de bron,
De bomen, de bloemen, de zuivere zon.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
verlept - zijn frisheid doen verliezen
benepen - bedrukt
dat schort - waaraan ontbreekt
Moogje - Kan je
een lonkje te slaan - een blik te werpen
leuterig - wuivend
lustigjes - opgewekt
uw zinnetjes - uw verlangens
bron - het beekje uit de laatste regel van het 3e couplet
Zangen(1621)
Schrijver: P.C. HooftInzender: Redactie gedichten.nl, 12 augustus 2002
Geplaatst in de categorie: verdriet