inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1835-1894

poëzie (nr. 4.927):

Aan Hedwig

Wat nu een kerkhof in mij is, was, lang geleên,
Een vrolijk marktplein, waar een dartle zwerm dooreen
Krioelde van de dolste dromen, somtijds wel
Wat al te dol, en toch vermaaklijk en hun spel.

Het was me een leventje daarbinnen! Zien verging
Een mens en horen. Doch op eenmaal, daar verging
Een aaklig steunen 't blij rumoer, en dan - een gil
Als van een zinkende equipage. En toen was 't stil.

Ach, wat geen enkle van mijn dromen had verwacht:
Een zoete vrouwenhand had ze allen omgebracht.
Zoet, vals, arm handje! 't Vonnis, dat u trof, was zwaar:
Gij hebt u moeten geven aan een weduwnaar.

Gij glimlacht, Hedwig, maar ik zeg u, glimlach niet!
Nog strenger oordeel zie ik voor u dagen in 't verschiet.
De hand, die eens mijn dromen worgde, was wel wreed,
Maar wreder was nog, wat uw dartle hand misdeed.

Op de piano dansend dorst uw hand begaan,
Wat zelfs hyena's slechts bij nacht bestaan:
Met onbarmhartig-smeltendteer klaviergeluid
Trok ze al mijn doode dromen weer hun graven uit.

Afschuwlijk! Wat reeds halfvergaan was in de schoot
Van mijn gemoed, dat woelde uw wreevle hand weer bloot
Het is daarbinnen niet meer uit te houden! 'k Stik,
Als ik maar even afdaal in mijn eigen ik!

En toch, met wellust zou 'k me domplen in mij zelf,
Kon 'k u slechts met mij sleuren in dat grafgewelf.
Als 'k u daar, Hedwig, in de stikstof smoren zag,
Hoe zou mijn ziel dan dreunen van mijn laatste lach!

Schrijver: Piet Paaltjens
Inzender: Redactie, 21 april 2023


Geplaatst in de categorie: ex-liefde

3.1 met 32 stemmen aantal keer bekeken 6.413

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)