inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1863-1919

poëzie (nr. 392):

Zij zit naast me, en ik aai ‘t gevlochten haar

II

Zij zit naast me, en ik aai ‘t gevlochten haar,
‘T hartstoch’telijk rood, voor mij gevlochten, blond;
En ‘t gladde strijk ik gladder met mijn mond,
En zijn metaalreuk ruik ik, diep en zwaar.

Zo ruikt het uit vers-omploegde grond,
Als over wachtend land ‘t prachtig gebaar
Van gaande zaaier, machtig tovenaar,
Zon, aarde en wolken oproept tot verbond.

En om mijn hals wind ik de rode vlecht.
En ‘k voel, ze rilt, nu op haar borst zich legt
Mijn gulzige hand om de veerkracht’ge vorm.

Zo huivert de aard’, waarin de toekomst kiemt,
Voordat met bliksems haar de zomer striemt,
Onder de schaduwvingers van zijn storm.

Brahman, deel II, pag. 412(1919)

Schrijver: J.A. dèr Mouw
Inzender: JM, 16 januari 2004


Geplaatst in de categorie: erotiek

2.7 met 19 stemmen aantal keer bekeken 2.006

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)