inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1808-1858

poëzie (nr. 4.772):

De Haan

Wij zijn het eens met Linnaeus, dat er geen beesten bestaan,
Die meer van kippen houden dan een haan,
En het blijkt uit de Natuurlijke Geschiedenis,
Dat dit eigenlijk de oorsprong van onze hoendereieren is.
Een haan is vervolgens één van die dieren,
Die de natuur met hun vederen versieren,
En hij draagt zijn staart
Net als een geängliseerd paard.
Zijn gezang of gekraai
Is mede bijzonder fraai,
En hij is altijd een beest
Met een goede memorie geweest;
Want hij knijpt, als hij kraait, zijn ogen toe,
Of hij zeggen wou: "Je ziet, hoop ik, dat ik 't uit mijn hoofd doe?"
Doch volgens Martinet en Buffon,
Is dit een bloot dit-on. -

Het is een vaste gewoont bij de haan
Om met de kippetjes naar bed te gaan;
Doch hij is ook altijd weer 't eerst op de baan,
En met het ochtendkrieken staat sinjeur
Reeds, met zijn sporen aan, voor de deur
En neemt een morgenslokje
Uit het kommetje, onder zijn stokje.
Of hij geeft wellicht
Aan 't jongste zoontje van zijn nicht
In 't kraaien een weinig onderricht,
En leert hem schrijven in 't groot,
Eerst een schrapje, en dan een hanenpoot,
Mitsgaders andere manieren
Die een jeugdige haan van goede famielje versieren
Soms brengt hij een mandje wurmen aan 't hok van zijn broer,
Voor zijn schoonzuster, die niet al te wel is, mevrouw Koekeloer;
En gaat daarna met zijn favoriet hoen
Een wandelingetje in de moestuin doen;
Of hij gaat eens uit vechten voor zijn plezier
Met de nieuwe haan van de barbier.
Enfin, wie denkt dat hij 's morgens geen raad met zijn tijd zou weten,
Kan gerust zeggen: "Ik ben mijn Natuurlijke Historie vergeten."
Want integendeel vóór 't ontbijt
Is 't een haan zijn aangenaamste tijd.

Volgens Grotius en Puffendorf is de haan
Eigenlijk gezegd een Mahomedaan.
Omtrent het huwelijk volgt hij dan ook Oosterse begrippen,
En houdt er verscheidene gemalinnen op na, beter bekend onder de naam van kippen,
En die, naar men algemeen zegt,
Zeer gelukkig met hem zijn in de echt.

Het doet hem natuurlijk leed,
Dat men op aarde zoveel hoenders eet,
En dat zo menig jong haan reeds voor 't vuur staat te braaien
Eer het kind nog gespeend is of zelfs kan kraaien...
"Terwijl er", zegt hij "zo'n overvloed van vis
En ander veldgewas voorhanden is."
"Zo de mens" vervolgt hij, "met groente, peterselie of radijs
Content was, dan hadden wij hier een aards paradijs;
En liet hij dan op zijn verjaardag, eens een paar oude vossen braaien,
Eens is immers geens, daar zou waarlijk geen haan naar kraaien.
Enfin, laat hij, als ik doe, eten van 't geen de hof versiert,
En zijn handen afhouên van ons, pluimgediert".

Als een haan hierover begint door te slaan,
Dan heeft hij morgenochtend nog niet gedaan.
"Doch," zegt Cuvier, "zo insecten en wormpjens dit hoorden,
Zouden zij Mijnheer al aardig kunnen antwoorden."
Hoe dit zij, een haan zijn grootste plezier,
Is altijd de begrafenis van een poelier.


Weerhanen en snaphanen, gelijk men ziet,
Schrijven hun naam net als hij; maar famielje is het niet.

Schrijver: Gerrit van de Linde
Inzender: Redactie, 22 oktober 2022


Geplaatst in de categorie: dieren

3.9 met 18 stemmen aantal keer bekeken 2.533

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)