inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1876-1931

poëzie (nr. 492):

De jacht

Ik heb haar lief, die grazige eenzaamheid,
Waar ik de zachte hartslag van de tijd
Nog kalmer dan het eigen bloed voel kloppen,
En, schaduw werpend langs de heuveltoppen,
Gods zegen in een wolk mij tegenglijdt.

Maar soms, wanneer ik bij mijn kudde wacht
Op hem, die straks mij aflost, op de nacht,
Komt eensklaps een geschal de stilte storen.
En, de echo wekkend, brengt een horen
Zijn koopren groet en boodschap van de jacht.

Meteen weerklinkt hoeftrapplen en gebas,
En, of een rozentuin ontloken was,
Zo bont zie ik mijn weide binnenrijden
Een stoet van jagersrood en groene zijde,
Die stijgert, danst en duikt in 't struikgewas.

En ik, opschrikkend uit mijn zoete rust,
Ach, hoe verlang ik naar de ogenlust,
Die nooit voor mij gegloeid heeft of geblonken,
De bron, waaruit mijn borst niet heeft gedronken,
De lippen die ik nimmer heb gekust.

IJlings dan toomt mijn droom een sneeuwwit ros,
En prijkend in mijn fonkelende dos,
Mag ik een wens lang naast de ruiters jagen
Achter het goud gehorend hert der sagen.
En mij verliezen in 't geheimzinnig bos.

Het aardsche paradijs

Schrijver: Aart van der Leeuw
Inzender: Lena, 20 juli 2004


Geplaatst in de categorie: eenzaamheid

2.0 met 3 stemmen aantal keer bekeken 1.603

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)