inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1767-1813

poëzie (nr. 4.539):

AAN MIJN VADERLAND

Het misdrijf doet Europa beven;
’t Verraad, alom ten troon verheven,
Voert de oorlogsdonders brullende aan;
Doet duizend duizendtallen sneven,
En hof en stad in vlammen staan;
De huisman moet zijn erf begeven,
En op uitheemse grond schier van gebrek vergaan;
De krijgsknecht wordt in ’t woên gesteven;
De landman, vloekend voortgedreven,
Wordt lachende beroofd van ’t leven,
Of ziet zijn gade en kroost in ijzren ketens slaan.
o Vaderland, dat, lang voor deze,
De roem der volken placht te wezen!

Ach! Is uw oude roem voorbij?
Gij, schier tilt niets ten top gerezen,
Ontworsteld aan de dwinglandij,
Deed u door gans Europa vrezen;
Gij waart alom geducht, ontzaglijk, groot en vrij;
Uw naam, in oost en west geprezen,
Uw vlag, met blijdschap opgehezen,
Deed volk bij volk uw grootheid lezen,
Uw eeuwge afkeer van geweld en slavernij.

Maar nu, in ’t stof ter neergebogen,
Beween ik uw verdelgd vermogen,
Mijn eertijds roemrijk vaderland!

Zo treurt een moeder, diep bewogen,
Bij ’t sterfbed van haar huwlijkspand;
Zij schreit, en smeekt om mededogen,
En klaagt vergeefs haar wee de wouden en het strand;
Zij dat de blos der jeugd vervlogen,
’t Gelaat met loodverf overtogen;
Een mist dolt eeuwig nu die ogen,
Die straalden in haar hart; zij zwijmt, door rouw vermand.

Zo treur ik in dees droeve dagen,
Terwijl een Ilias* van plagen
Ons dreigt met een gewissen val;
Het stoutste hart moet zelfs versagen
Voor Mavors* dondrend krijgsgeschal;
Het heden doet elk kermend klagen;
De toekomst spelt ons niets dan rampen zonder tal;
De hoop zelfs vlucht, door rouw verslagen:
Zo vlucht, als buldrende onweervlagen
Langs Ceres* veld verwoesting jagen,
De Landman schreiend weg van ’t eertijds vruchtbaar dal.

Mocht, uit dees nacht van tegenspoeden,
Die ’t hart des Bataviers doen bloeden,
Nog eens een blijde dag ontstaan!
Mocht, op de zee en op de vloeden,
De vlag van Neêrland nooit vergaan!
o ’k Wil die hoop blijmoedig voeden;
’k Grijp in deez’ draaikolk noch deez’ laatste rietstaf aan.

Gij, die alleen dit volk kunt hoeden,
o Eeuwge bron van alle goeden!
Die thans de staatsorkaan laat woeden,
Maar die ook stillen kunt, treed toe, of ’t is gedaan.

Maar is ’t uw wil, Oneindig Vader,
Wiens troon ik vol aanbidding nader!
Dat Neêrlands volk verga van de aard’,
Daar ’t, in zijn’ plicht hoe langs hoe kwader,
Zich zelf zijne eigen rampen baart;
o Aller dingen bron en ader!

Laat mij die dag niet zien, tot zo veel wee gespaard!
Eer haat ons staatsbestel ontrader’,
En Neêrlands tuin geheel ontblader’,
Dat mijn geslacht mijne as vergader’:
Zij blijve in ’t grafgewelf voor de eeuwigheid bewaard!

Toch is me, o God! eens ’t heil beschoren,
Dat door mijn zerk de stem zal boren,
Gespeld in uw onfeilbaar woord;
Heb ik hier gade of kroost verloren,
Door hen worde ook die stem gehoord;
’k Snel dan met hen en de englenkoren
De schepping juichend rond, door ’t stof niet meer gestoord.

Dus werp de Landman uit zijn horen,
Wanneer de zaaitijd keert, het koren
Verheugd in de omgeploegde voren,
En ’t zaad brengt weer voor d’ oogst verjongde halmen voort.

-----------------------------------------------------

Ilias - [Boek van Homerus met een] overvloed [aan oorlogsellende]
Mavors = Mars - [God van de] oorlog
Ceres - [God van de] landbouw

Schrijver: JAN FREDERIK HELMERS
Inzender: Redactie, 17 maart 2022


Geplaatst in de categorie: oorlog

3.0 met 21 stemmen aantal keer bekeken 3.328

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)