Gij stápt met tóórnig ópgestreken zeilen
Gij stápt met tóórnig ópgestreken zeilen,
En kuif, parmantig in de hoogte stekend,
Uw toorn tot harde stukjes grofheid brekend,
Die al uw vrienden om hun oren keilen
Als nonchalante en ongalante bijlen... -
O, Schoonheids opperman, gij beukt uitstekend,...
Maar toch, woest slimmertje, die 't al uitrékent,
Rekendet ge óók uit de óórzaak onzer feilen?
Hoor dit: Wij hebben ijzer-sterke magen:
Eens zwaklings ziel moog in zijn roes verstuiven,
Wij rollen voort in dronkene productie;
En dáárom, vriendje, wou ik je éven vragen:
Zoudt ge ook niet zélf een héél klein beetje fuiven,
Was maar uw maag wat steviger van structie?
Verzen (1894)
Schrijver: Willem KloosInzender: JM, 15 december 2004
Geplaatst in de categorie: literatuur