Nachtbloesems IV
Blauwoogje
Blauwoogje, dweep je niet met de nacht,
Als in de blauwe elk oogje zo lacht?
Bepareld laten de droomzieke rozen
Heur hoofdekes hangen bij 't schuchtere blozen.
Zag van heur zilvren tinne ooit de maan
Ons met zo lieflijke ooglonkjes aan,
En zuchtte ooit het zoeltje zo zangerig-zachtjes...
Hoor! 't lispt een naam in zijn achjes en klachtjes!
Blauwoogje, Blauwoogje, fluistert de guit...
Denkt-hij misschien: 't is de naam zijner bruid?
Blauwoogje, Blauwoogje, hoor je 't niet trillen?
't Klinkt toch zo klaar, want de nacht is zo stille...
Lieveke, luister eens, ginds aan de vliet...
't Voer kruipend-sluipend door 't krokende riet...
't Komt om ons zweven... de rozekes benglen,
Gezoend door het windeke, loom aan heur stenglen.
Hoor jij iets aêrs, laat, lieve als die bloem
't Peinzende kopje dan zinken, en noem
Flus mij de naam, die jíj hoort in het loof...
Blauwoogje, Blauwoogje, blijf je nog doof?...
Nachtbloesems (1884)
Schrijver: Louis CouperusInzender: Redactie, 18 juni 2022
Geplaatst in de categorie: liefde