inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1585-1618

poëzie (nr. 630):

Nieuw Liedeken (Ick moet met sangh vertalen)

Stemme: Daer ick lach en sliep in een prieel, etc.

Ick moet met sangh vertalen
De Min myns jeughd afmalen,
Die my treurigh deed dwalen,
Tot dat ick quam te praten
By haer, wiens ooghen-stralen
Mijn ziels krachten ontstalen,
Myn levens lust onthalen,
Sonder dat sy my haten:
Want haer lieflijck ghemoet,
Is vriendelijck en goet,
Ick had haer wel gegroet,
Ghelijck een Jongman doet,
Maer noyt eenighe reden
Van myn gheneghentheden,
Gebruyckten ick daer mede,
Maer brochten deur den tijd
Met boerterije soet.

Daer nae, ist soo ghevaren,
Dat wy quamen te paren
In een seer soet vergaren,
Of gheselschap vol vreughden:
Daer anders niet en waren
Als dochters jongh van jaren,
Ick kan 't niet al verklaren,
Hoe wy ons daer verheughden.
Daer na noch wat ghele'en
Hebben wy saem gere'en,
Ick en myn Lief by een,
Wy waren wel te vre'en,
Ick docht doe niet dat treuren
Myn blijdtschap sou versteuren,
Der Minnen wille-keuren
Die gheven in 't ghemeen
Voor wat vreuchts veel gheween.

Noyt had ick meer verblijen
Als 's winters in het rijen,
Dat wy deden somtijen
Seer lieffelijck en lustich,
Maer als ick wat sou vrijen,
En klaghen haer myn lijen,
Wierd ick door fantasijen
Swaer-hoofdigh en onrustigh,
En mijn ghepeynsen swaer
Streden tegen malkaer,
Mijn schamel hart eerbaer,
En dorst niet melden daer,
Myn inwendige klachten,
Myn verbayend verwachten,
En hoe myn ziel ging achten
De reyne ende klaer
Suyverheyd van haer.

Nu noch onlangs geleden,
Heb ick met haer gereden
Hier binnen deser Stede,
Op de geveegde banen,
Soo ionstigh wy dat deden,
Soo minnelyck vol vreden,
Het bedroeft my noch heden,
Als ick hier van vermane,
Hoe snelle dat de tyd
Ons lieve vreughd afsnyd,
Ons geluck werd benyd,
Van die 't sagen met spyt,
Met afgunst en met smarten,
Haer boos en valsche harten,
Toonden haer oude parten
Wt scheldens nyt
Met schamperlyck verwyt.

Met al myn hert en sinne
Ick dees Dochter beminne,
Maer ick durf 't niet beginne
Myn liefde te ontdecken.
Dus kermt myn ziel van binne,
En mis-trout te verwinne
Het hart van myn vriendinne
Die ick met ionst wil trecken,
Och wou dees weerde Vrou
Als ick wel wil en wou,
Wt goeder harten sou
Sy antwoorden myn trou.
Al derf ick't niet klagen,
Sy siet meest alle dagen
Al myn verliefde vlagen,
Myn innerlycke vreucht,
En heymelycke rou.

Princesse, Lief verheven,
Wt ziel yver gedreven,
Met erenst en met beven,
Versoeck ick u genade,
Waer is u ionst gebleven
Die ghy my placht te geven,
O Sonne van myn leven!
Beschuttet doch de schade,
Die my wan-hoop voorstelt,
En doet Natuur geweld,
Vloeckt, en veracht het Geld,
Daer mennich om verseld
By een, die hen met pynen
Het leven doet verdwynen,
Laet Lief u ionste schynen,
Als my myn geest
Alleen te voren spelt.

VERTALING:

Ik moet het met zang vertellen,
De liefde van mijn jeugd afschilderen,
Die mij treurig rond deed dwalen,
Totdat ik in gesprek kwam
Met haar, wier stralende ogen
Mijn ziel haar kracht ontstalen
En nu mijn levenslust weghalen
Terwijl zij mij niet haten;
Want haar liefelijk gemoed
Is vriendelijk en goed.
Ik had haar netjes gegroet,
Zoals een jonkman doet,
Maar nooit enig woord
Over mijn genegenheid
Daarbij losgelaten.
Wij brachten de tijd door
Met plagerij en grapjes.

Daarna is het zo gelopen:
Wij kwamen naast elkaar te zitten
Tijdens een heel leuke bijeenkomst,
Laten we zeggen een plezierig gezelschap,
Waar geen anderen bij waren
Dan jonge meisjes.
Ik kan niet goed onder woorden brengen,
Hoe vrolijk we daar waren.
Daarna, een poosje later,
Hebben wij samen gereden
Op de schaats, mijn lief en ik.
Wij waren heel gelukkig.
Ik besefte toen niet dat treurigheid
Mijn blijdschap zou verstoren,
Want de grillen van de liefde,
Die geven over het algemeen
Voor een beetje vreugde veel geween.

Nooit had ik méér plezier
Dan ’s winters bij het schaatsen
Dat wij soms deden,
Heel gezellig en vrolijk.
Maar als ik wat wou vrijen
En bij haar mijn hart uitstorten,
Werd ik door overpeinzingen
Zwaarmoedig en onrustig.
En mijn sombere gedachten
Verdrongen elkaar.
Mijn bange maar oprechte hart
Dorst dan niets te zeggen
Van mijn innerlijk lijden,
Mijn ongeduldig wachten,
En hoe ik respect gekregen had
Voor die reine, klare
Zuiverheid van haar.

Nu onlangs, nog maar kort geleden,
Heb ik (weer) met haar schaats gereden,
Hier in deze stad
Op de schoongeveegde banen.
Hoe innig als we dat deden!
Zo lieflijk en vol vrede.
Het bedroeft mij nog vandaag,
Als ik hierover moet zeggen
Hoe snel toch de tijd
Onze lieve vreugd afsnijdt.
Ons geluk werd benijd
Door die toekeken met spijt,
Met afgunst en met verdriet.
Hun boze, valse harten
Toonden hun oude kwaadaardigheid,
Scheldend uit jaloezie
Met schamperend verwijt.

Met heel mijn hart en ziel
Houd ik van dit meisje,
Maar ik durf niet te beginnen,
Mijn liefde te onthullen.
Dus kermt mijn ziel van binnen
En betwijfelt te zullen winnen
Het hart van mijn vriendin,
Die ik met aardigheid wil trekken.
Och, wou zij maar, die lieve vrouw,
Zoals ik wél wil en al wou.
Als het goed zat zou
Zij mijn trouw wel beantwoorden.
Al durf ik er niet voor uit te komen,
Zij ziet wel alle dagen
Al mijn verliefde vlagen,
Mijn innerlijke vreugd
En heimelijk verdriet.

Prinses, verheven Beminde,
Door hartstocht gedreven,
Verzoek ik je, met ernst en beven,
Schenk mij genade.
Waar is je gunst gebleven,
Die jij mij placht te geven?
O zon van mijn leven!
Voorkom toch de ellende
Die mij wanhoop voorspiegelt
En de natuur geweld aandoet.
Vervloek en veracht het geld
Waar menigeen om hokt
Bij een die hem met chagrijn
Het leven onmogelijk maakt.
Laat, lief, je liefde blijken,
Zoals mijn geest (vol hoop)
Nu nog alleen voorspelt.

Boertigh Liedtboeck(1622)

Schrijver: Gerbrand Bredero
Inzender: Lau Kanen, 26 februari 2005


Geplaatst in de categorie: liefde

3.0 met 10 stemmen aantal keer bekeken 2.647

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)