Het leven
Ach! hoe snelt ons leven,
Als een stroom gedreven,
Die van rotsen schiet!
Blijde en droeve jaren
Vluchten met de baren,
En zij keren niet!
Kindsheid ijlt als 't krieken,
Jonglingschap heeft wieken,
Kommer zweept de man,
Grijsheid maant tot scheiden -
Zweeft er tussen beiden
Wel een enkele span*?
Onder min en kozen
Welken aardse rozen,
Worden Tempe's* duin;
Onder spel en dansen
Vlecht de grijsheid kransen
Om de kale kruin.
't Glinsterend smalt* der weide
Wordt een vale heide
Voor de ouderdom;
't Koor der Filomelen*,
Hoe ze om bloeitijd kwelen,
Blijft voor 't harte stom.
't Mondje, toverend blode*
Dat tot kusjes node,
Wekt geen wensje meer.
't Oog, dat lustjes teelde,
Vochtig eens van weelde,
Zinkt verlaten neer.
Of de beekjes stollen,
Of haar golfjes rollen,
Winter sneeuwt in 't hart.
Bij de druk der jaren
Rekken al de snaren
Van de vreugde en smart.
Alles, wat wij minden,
Werd een spel der winden,
Of omsluit een graf.
Stomp en afgesleten,
Eenzaam en vergeten,
Zinkt ons de eeuwgeest af.
Wie zou 't leven dragen
Met zijn heil en plagen,
Met zijn lang verdriet,
Zwol, na zoveel kommer,
In een dal vol lommer
't Zachtste rustbed niet?
Alles is verschijning,
Alles is verdwijning,
Op de levensstroom.
Niets kan 't rustpunt raken -
Sterven is ontwaken
Uit een bange droom.
-----------------------------------------------
span: afstand tussen de toppen van duim en pink
Tempe: verrukkelijk oord
smalt: koningsblauw
Filomelen: nachtegalen
blode: bedeesd
oden en gedichten 3
Schrijver: Rhijnvis FeithInzender: adm, 14 juni 2005
Geplaatst in de categorie: filosofie