Op een gestorven hovenier
Gul gaf hij wat het park ontbrak;
Begoot met zorg het dorstig groen,
En tastte in loof- en bloemfatsoen,
Naar fel insect of dorre tak.
Hij wiedde 't onkruid, bond de loot,
Bond zacht een roos in voller licht,
Van onder blaadren ruig en dicht,
Hief hij de bleke perzik bloot.
Jaloerse minnaar, wou hij 't park
Doen schittren als een schone vrouw,
Schikkend heur tooisel, vouw na vouw,
Kunstvol met snoeimes, zeis en hark.
Vaak zag ik hoe een jonge boom,
Gespit uit de aarde, in nieuwe kuil
Hij neerliet, tot een beter ruil
Van gistingsweelde en sappenstroom.
Zo zonk ook hij, ik peins, misschien
Opdat in rijker grond gedij',
Zijn oude tronk een bloesemsprei;
Maar ach, wij mogen 't niet meer zien.
Inzender: adm, 18 september 2005
Geplaatst in de categorie: overlijden