XXXIV
gedicht
De duisternis - en wij, een heimelijk paar,
twee gasten van de nacht, blind, zwijmeldronken,
en stad en land al haast in slaap verzonken,
en ginds, boven ons zwartverwaaide haar,
jagende wolken in hun stormig jaar.
Je tred was luchtig toen de maan niet scheen,
je sloeg je arm zo innig om mij heen,
het maakte blij. Maar telkens was ook daar…