Hoe overschoon is de aard' getooid!
Hoe rijk ligt haar gewaad ontplooid
De velden, breed en uitgestrekt,
Staan in hun zomerdos gedekt:
Een prachtig kleed van bont fluweel;
En 't oog, waarheen 't zich wende of keer',
Poost zacht als op een glanzend meer
Van geel en groen en groen en geel!
En wie telt de bijen op al dat gebloemt…
IN HAAR ALBUM.
't Waar' vergeefs dit koude blad
Met nog kouder zwart beklad,
Om te melden, welk een gloed
Ge me in 't harte blaken doet;
Zulks vereiste ene englenhand,
Met een stift van diamant,
En een inkt van vloeiend vuur
Op des hemels reinst azuur!
1839…
Oktober strooit, bij wind en vlagen,
De gele blaadren langs de grond;
Reeds koud en huivrig zijn de dagen,
En vliegt gij, Zwaluw! hier nog rond?
o Vlucht, geliefde! vlucht dees streken,
Door al uw zustren reeds ontweken;
Zet u in betere oorden neer,
De lente is hier al lang verdwenen,
De lieve zomer ook is henen,
Hier zijn geen schone dagen…