Zijn tas is van het soort om mee naar school te gaan;
hij kocht hem laat, de leerplicht al verzaakt.
Hij kocht hem om te worden heengezonden met een ideaal,
dienstwillig diplomaat te zijn van wat hij miste.
Zo ziet men hem op straat: een man met dichtgeknoopte jas,
de tas waarvan de inhoud steeds wordt uitgedeeld, uiteengezet.
Zijn leven is…
Deventer. De schilder heeft zijn huis
om in en uit te gaan.
Zijn wereld is een wandeling, langs IJssel,
marktplein en het oude Bergkwartier,
dagelijks te herhalen.
Een woede ligt erin besloten, monotoon;
de kop van vrijheid, nauwe straten,
steeds dichterbij.
Hij stuwt; hij spreidt, streek voor streek
en ongekend:
Deventer, het hart een abstract…
Hij had te veel gedronken. Erbarmen,
hij dacht dat alles sprak. Kako-
fonie, en voor wie,
voor wie?
Toen zag hij een hand, zo sierlijk
over een glas gebogen... Meer wist
hij niet, dan dat het pover was,
en goed. Dat maakte hem nieuwsgierig.
Hier paste iets. Dan toch een woord
dat hij verdroeg?
Daar hief zich de hand. Ach het was
zij…