Het gouden graan buigt wuivend naar de verre horizon
waar warmte trilt als opgelaaide felle brand,
de zinderende lucht verkopert het vergloeide zand,
een koele kabbelende beek verdampt tot dode bron.
Wel honderd vlinders snoepen traag van een vergeelde zonnebloem
en fladderen een symfonie van bonte blijde klanken,
de gladde kikkers brommen eensgezind…
Zoals een boom haar wortels vat,
in rulle aarde vastgeklonken,
verbeeld ik mijn bestaan,
soms door een watervloed welhaast verdronken,
en toch, het water zakt, de lucht klaart op,
een nieuwe knop
zoekt naar de zon
vanuit haar schrale top.
De stam, gelaagd in ringen,
wordt jaar na jaar geruwd
en door de stormwind scheefgeduwd,
haar veerkracht…