In zuidelijk, gouden ochtendgloren
werd onverwacht een draak geboren.
Hij was heel klein, met grote oren
en ogen vol verwondering.
Hij was geslagen uit een ei,
een ei, verborgen in een steen
zo groot, zo oud, zo zwaar in mij,
een draakje, fier en vrij.
Ooit spuugde ik vuur, ik wilde vliegen,
maar ik faalde keer op keer.
Ik zwiepte woedend…
die dag kreeg ik een vorm
nee, niet van de sterren
niet van de maan
er beefde iets, het schoof
het dwong mij op te staan
mijn lijnen werden mateloos
de sterren schrokken van mijn baan
hoe kon ik weten hoe veel ik was,
hoe veel, hoe alles en hoe niets
die nacht tierde de maan…