inloggen

biografie: Hendrik Marsman

1899 - 1940

Hendrik Marsman [Zeist 1899 – Noordzee 21 juni 1940]

Marsman studeerde rechten in Utrecht en was na zijn afstuderen enige tijd werkzaam als advocaat. In 1921-1922 bezocht hij Duitsland en raakte hij onder de invloed van het opkomende expressionisme. Deze invloed is duidelijk in zijn bundel Verzen (1923). Omdat hij één wet – die van het leven – erkende, werd hij spoedig de verkondiger van het vitalisme. In zijn verwachtingen van het redacteurschap van De Vrije Bladen, waarin hij manifesten publiceerde als Traditie en vernieuwing en De sprong in het duister, werd hij teleurgesteld. Van 1932 tot 1935 was hij medewerker van Forum; vanaf 1938 schreef hij kritieken voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant.

Hij kwam om het leven, toen het schip waarmee hij in juni 1940 naar Engeland trachtte te vluchten, werd getorpedeerd.

Hij had geen vrede met het gebrek aan ‘grootheid’ van zijn tijd en van de letterkunde, en vond voor zichzelf een oplossing in een combinatie van elementen van de klassieke oudheid en het christendom. Dit komt tot uiting in zijn laatste, cyclische bundel Tempel en kruis (1940), geschreven onder invloed van zijn langdurig verblijf aan de Middellandse Zee.

Het lezen van Marsmans kritisch proza is nog de moeite waard om het jeugdig elan dat eruit spreekt en zijn overtuigingskracht. Behalve poëzie en essayistisch proza schreef hij o.a. de roman De dood van Angèle Degroux (1933) en samen met Simon Vestdijk de roman in brieven Heden ik, morgen gij (1936).

WERK: (o.a.):

Poëzie : Penthesileia (1925); Paradise regained (1927); Witte vrouwen (1930); Voorpost (1931); Porta Nigra (1934).

Proza : De anatomische les (1926); Gerard Bruning, nagelaten werk (1927); De vliegende Hollander (1927); De lamp van Diogenes (1928); De vijf vingers (1929); Kort geding (1931); Herman Gorter (1937); Menno ter Braak (1939).


Inzendingen van deze schrijver

84 resultaten.Meer van deze schrijver...