Geklommen was de maan naar boven,
Had wolken stil uiteengeschoven,
Uit sneeuwengrot leek zij te turen,
En zilversneeuw in 't rond te sturen.
't Was of de warme zomeraarde
Het koelend zilver gretig gaarde;
Al meer en meer had ze opgevangen,
Tot al van zilver was omvangen.
Een koel, blank kleed dat verre strekte
En velden wijd en weien…
In zijn gezicht verscheen een hemelglans,
zijn stem vertolkte wat hij binnen voelde,
we wisten zondermeer wat hij bedoelde,
zichtbaar genoot hij van zo'n buitenkans.…
Het was een engeltje uit Gods tuin,
Dat hier kwam neergevlogen,
Met zoet gelaat en kroeselhaar,
En hemelglans in de ogen.
En de oudren juichten om dat kind,
Het enig hun gegeven ;
Zijn lach, zijn kus, zijn schaterend spel,
Zijn liefde was hun leven.
Zij drukten 't aan hun kloppend hart,
Zij wilden 't hier behouden.…