Gelijk de droom eens kinds is, dat een dag
Van wandelen en spelen buiten stad
In zwoele zomer-hette heeft gehad:
Een uchtend, dat het landschap zonnig zag;
Een middag, dat de lucht gestapeld lag
Vol donkre donder-wolken, en 't kind mat
En drensend voort moest over 't zandig pad
Met in zijn oogjes stof en spinne-rag;
En in de spoortrein…
Jonge konijntjes
verlaten voor 't eerst hun geboortehol
zien verbaasd die nieuwe verblijven:
wentelkamers onder lage takken
hier heerlijk ruim
verderop gedrongen
overal open _ elkaar verbindend
luchtig ruisend nodend
tot vrolijk voortspringen
zoeken naar 't oneindige
een gedaanteloze wijdte
verjaagt de vertrouwde wereld
maakt rappe poten…
Levensoverdenking is een moeras
zonder eind. Een lichte nevel glijdt
ongehinderd over het natte gras
om dán mist te zijn - voor korte tijd.
Kon je maar die klein berken
laten groeien tot reuzenbomen,
dat groepje grauwe struiken bewerken
tot een tuin - mooier dan je dromen...
In de poelen drijven blaadjes, traag _
maar geen mens of dier…
zacht rondkruipend
grote ontdekkingsreizen
van de kast naar de haard
een kleed over stoelen
is een sterke wondertent
die beschermt tegen elk gevaar
gezellige duisternis schenkt
is de verbeelding uitgeput
dan schaffen tekenstiften
timmer- en zaagarbeid
breipennen of naalden
eergevoel en genot
mogen de wilde gedachten
van het vroege jeugdleven…