Er staan hier aan 't begin
van onze straat
Nog van die kleine popperige huizen
Je zou toch denken met niet
veel comfort
Een voortuintje en achter nog
een lapje
Niet al te hoog, bescheiden oppervlakte
Genoeg om heel tevreden
met z'n twee
En god weet hoeveel nazaten
Er in die honderdtwintig jaar
De kit met kolen vulden,
De blik op…
heel even
zou ik jou willen zijn
bewegen in de weinige woorden
om tijd te voelen, namen die je geeft
aan het gelaat
van gebarsten kamers, de koude
op een stille dijk of bij het begraven
van je linkervleugel
zwart en kleinbehuisd
een paar ogenblikken maar
nog voor ik inslaap
wil ik, gevallen
alle stenen betasten en weten…
bestaande, nog niet verstreken thuisuniversum
de sterrenhemel met veilige dorpshaven
het aanslepen van boodschappentassen
hernieuwde scheelheid van staren naar de muur
tropische vissen uit paarse meren
ogen achter glazen oogkassen, verloren pinpassen
het dragen van niet-wetenschap, volledig bij kennis
steen, te zacht voor handen
ziel, te kleinbehuisd…
Zo vieren wij het nieuwe jaar
met een ren en duik naar elkaar
van het frigo toilet naar bed
naakt klappertandend van de kou
maar dat is slechts een moment
dan sluit het dons zich over ons
ontdekken we een lichaamslijn
die onze beide lijven
huiver strelend snijdt
voeden we ons met de illusie
van een even eeuwig zijn…