Ik zing voor de Heer want nu jubelt mijn hart,
ik dank en mijn ziel prijst de Heer.
Verrukt is mijn geest om de God die verlost,
zijn keus viel op mij die Hem eer.
En ieder geslacht zal van heden af aan
mij zalig gaan prijzen en groot,
want wonderbaar is het wat Hij aan mij deed,
barmhartigheid schenkt Hij als brood.
Hij doet zich thans…
Wel juich en klaag ik vaak in liefdelied,
Als ver uit splitsing naar eenheidsgeluk
Met vox humana zich mijn hunk'ren richt:
Nu ik al jouw registers openruk,
Schreeuwt 't Zelfbesef, dat zich als 't eeuw'ge ziet,
'T MAGNIFICAT voor ons, afgrond'lijk Licht.…
‘Geboorte is geen begin, dood geen einde’
daartussen, ondertussen
zielen, zielen, zielen
doelende en dolende zielen
doelende die er wat van maken
dolende die het afmaken
zielen-fijn en zielen-pijn
op en in de eeuwigheid zijn wij allemaal zielen
zielen die komen, zijn, blijven hangen en gaan
naar overlevende zielen, geen overleden zielen…
o schoonheid, lief, borsten van maneschijn,
o mooiste aller werelden, beminde, lippen van bevervel,
o bouwwerk als een magnificat, mijn hart, benen van kantgordijn,
o prachtkasteel, mijn diepst geluk, een buik van ondermelk.
En hoe het verder gaat, god mag het weten,
een naam heeft het niet, 't is al te laat.…