Bedil mijn Dichten niet, besteed er geen verwijt aan,
Zij hebben ’t niet verdiend. Ik hang er toch geen Tijd aan:
’t Is een klein buiten-werk, een bij-werk, zeg ik 't best,
Van beter bezigheid; ’t is kakelen op ’t nest.
Kunt gij of timmerman of wever niet vergeven
Een deuntje uit de borst bij ’t schaven of bij ’t weven?…
hoed mij voor 't kwaad,
Dat ik Uw' duistre raad
Niet morrende bedil!
Geslagen hart, zwijg stil!
Wat zeg ik, stil? - o neen!
Hoe ik zijn dood beween',
Hier, bij dit zielloos stof,
Breng ik d' Alwijze lof:
Want, dierbaar kind! uw druk
Veranderde in geluk;
Gij werd bij d' Englenkring
Een welkom Hemelling.…
geen beleven
van de dood, slechts
verwarring en ongeloof
voor hij die niet weet
waar het einde ligt
hem inhaalt en
onderuit schopt
zijn sterven zal komen
en gaan zoals hij leefde
onverwacht en meedogenloos
voor de gevolgen, hij wist
wat zijn geheugen moet zijn
en betaalt elke dag
met nog een dag minder
de vrijheid van zijn wil
banaal bedil…
Hun vlucht is heel de wereld door te horen;
Als uit de veren keeltjes trilt het jachten,
Schieten de tonen wieken aan en krachten…
Bedil de zang niet, open wijd uw oren.
De onschuldigheid is ‘t lieflijkst in ‘t geluid;
Het is het eeuwig voorjaar dat er uit
Hen roert en rept en kwinkeleert en trekt,
Uit ieder vogeltje naar ‘t is gebekt.…