De vrieskou van haar lippen
De lentebries die ritselt in de buik
Haar ogen dwalen in de schemering
De zon heeft me luidkeels bestolen.
In haar bloed dreven ijsblokjes
(“Bloody Mary”)
Wrok nestelt zich en gloeit en wacht
Zij wordt volslagen knetter
Nu ze haar vijand ontwijkt.
De vrieskou van de stem
Vuurwolkjes in de vuist.
Ah tergende klok…
subtiele wenk
(De wenkbrauw die buigt
De frons die één tik lang dieper snijdt)
Vond ik de kracht
Om een scharlaken gloed te bewaren
Mijn kroost stoof de deur uit
Geloof ik en ik groef me in
Onder dons en haren en huid
Huiverend voor een bang begin
De haard gaf gensters af
De hond die aan mijn ijsklompen sliep
Sloeg kermend op de vlucht
Mijn bibberkoorts…