Groot en spokend zie 'k de schimmen
Van het zingend boerenvolk
Om de vuren weemlen, woelen,
Rood-belaaid en zwart-omwolkt.
O ik zie, zó ver ik zien kan,
In die spokerige schijn,
't Boerenvolk al springend, dansend,
Dol en wild rumoerend zijn!…
Dat boerenvolk hier heeft een schaduwzijde,
hun kippen, nou daar kraait dus wél een haan naar,
om vijf uur ’s ochtends, ’t is haast onbestaanbaar
en dan gaat men luidruchtig tractorrijden.
Ze halen melk uit koeien, ze zijn gek,
bij Albert Heijn staat dat gewoon in ’t rek !…
Oud zijn er de golvende heidevelden
gekaderd in ontembaar kreupelhout
geen ridders meer, geen schurken, geen helden
boerenvolk en werklui, nog degelijk getrouwd
waar de dennen en sparren zich mengen in het loof
geen kathedralen maar kerken met simpel geloof
De wegen waggelen de dorpspleinen over
en een melkbus markeert de rand van het pad…
van weleer
van stroomopwaarts en het gletsjermeer
Aan het oppervlak spiegelt het beeld
van daagse oevertaferelen
oorlogen en kinderspelen
een schilder die het riet penseelt
in de koele kleuren van de dood
vermengd met flarden avondrood
De waterrand slijpt in mijn land
een eindeloze reeks van dagen
beantwoord stemloos alle vragen
van boerenvolk…
't Was zondag, en de kerk ging aan;
Het boerenvolk kwam aangegaan
Langs wegen en langs velden.
Hij wandelt mee; verwonderd hoort
Hij van een orgelspel 't akkoord;
Dat hoort men op 't land toch zelden.
Hij gaat op 't orgel, hoort een poos
De kunsteloze klanken,
En merkt alras, wat virtuoos
Men dat geluid mag danken!…