Aan u, die 'k heb bemind om 't water van uwe ogen,
fontein die zindert in de zonne van de smart,
- gij die het martlen kent van 't dorre mededogen
en 't hunkren naar de liefde in hoogmoed uitgetart;
Aan u, die 'k heb bemind om 't vlammen van uw handen,
- o vleien om het vlees dat als een beek vervliedt;
o reiken van 't gebed dat slechts…
Hij streelde zijn haar verguld,
Zijnen koker hij vervuld’
Met zijn pijlen, t’wreed bezuren,
Doch verscheiden van naturen,
Waarmee hij, zonder geschil,
De minnaars pijnt naar zijn wil;
Hij ontsloeg zijn wakkre vlerken,
Om zijn krachten te doen werken;
Eer hij toegemaakt vol jonst
Was, door der Chariten konst
Zag hij ’s werelds lamp verschijnen…