Wie behoort mijn eerst gevoelen en mijn eerste citerklank?
Wie toch zal mij niet versmaden, noch de wrevel in zich voên,
schoon ik van ontelbre schatten
slechts een penning af kan doen?
Wie dan gij, mijn lieve moeder! heeft meer schuldbewijs op mij?
Maar wie is er meer inschikklijk en zo ras voldaan als gij?…
Haast ruist in bos en veld, bij forse Patagonen,
De zilvren citerklank van Phebus echte zonen,
Door de echo’s nagegalmd in Dafnes lauwerdal.
Dáár zal de herder eens, aan heldre waterval,
Tibullis in zijn hand, naast Delia gezeten,
Bij Philomela’s zang, zichzelf en de aard vergeten;
Ras denken Plato’s aan de Niger!…
Mengt
De smaak van de vriendschap
Getrokken met regendruppels
Die sijpelden door het linnen van de stakerstenten,
Zich met de slokjes raki in je taverna’s
Die je met een waterval van citerklanken
Jubelend bedroefde?…