het papier
aanblaast 't gedicht
hier-en-nu
mijmeringwoorden druppelen
waaien open
aan de linkerhand
(doet mij de wintersneeuw,
de kou vergeten op de achtergrond)
zucht ik naar de eerste Lentewind
als klankgazelle
aan m’n rechterhand
dat ik bemin, vol lichte geluidjes
puur en pril
op de wijzers van licht
dag in, dag uit
ik, dagdief…
Over de heide zeurde ik,
Zo zonder gedachte,
Een oud liedje neurde ik,
Het zonneke lachte.
Over de hei ging ik,
- Een luierend feestje -
Uit de hemel ontving ik
Een lievenheersbeestje.
Over de hei sloofde ik,
Om mij gonsde een bietje,
Voor 'n wijfje, geloof ik,
Zong een leeuw'rik zijn liedje.
Over de hei stapte ik,
Zocht…
Het leed, dat zo was toegebracht
werd slecht door hen verdragen,
want in hun stad had onverwacht
een dagdief toegeslagen.
De zakkenroller kwam er ook,
wat hem tot actie dreef:
hij pikte pockets graag in Mook,
waar 't pikkedonker bleef.
De mensen kregen zo geen zicht
op d' ongenode gast.
Door 't donker werd z'n werk verlicht.…
Hij is geen dagdief voor het volk
En toch zijn meester trouw.
O gunst, hij kan zo vrolijk zijn!
Hij ’s vriendlijk en gedwee;
Maar waar de twist het vuurtje stookt
Daar doet hij nimmer mee.…