we moeten niets
we hoeven slechts te zijn
te beschouwen, ons onthouden
ons te dompelen in de schittering
op het het grensvlak van water en lucht
we hoeven slechts de tuin te laten drijven
een tong te laten gaan langs beide lijven
in het gras van onze honingduinen
te zwerven langs blinde muren
op geduld van lentebladeren
tijd…
nog nooit behield het huis
zijn witheid van muren
het glas zijn geveinsde ruiten
noch de eenheid van scherven
er hangt een lucht van
toekomende leegstand
met het breken van de huid
kraken de cellen hun wanden
langs de draden van schimmel
krimpt de resterende adem
die met vertraging verdrinkt
in oliedampende klei
in het aardegrijze…