aan de dobbelstenen
van zes kanten
vraag ik
waar is het begin en einde
van jouw ogen
het geweten
die rond, rondom
het dobbelspel spelen
van kans en keer
verleidelijk
draait het spelkompas
dan eeuwig door
als perpetuum mobile
waar eindigt alles, waar is het slot
van begin tot einde...…
Ruig balkhout kruiselings verbonden,
mijn naakte schande opgericht
door wreden die hun vak verstonden,
het lasteren niet laten konden,
in dobbelspel hun vreugde vonden;
mijn wereld Heer, mijn schuld, mijn zonden.…
Echt overal schudde hij mensen uit,
beroofde hen van geld
dankzij zijn valse dobbelspel;
hij voelde zich een held.
“De duvel zelf verliest van mij”
riep Thijs in woest gebral;
hij was een wijze spreuk vergeten:
‘hoogmoed komt voor de val.’…