Kijkend door het vuile keukenraam
zie ik haar wroeten in de vochtige aarde
gestaag en aanklampend maar bovenal
wijdbeens, zo heeft haar vader haar geleerd.
En later op de dag opkijkend van mijn boek
staat hij daar, onveranderlijk in zijn blauwe kiel
vraagt hij met ijle stem hoe het nu gaat
met de kinderen en of de merels nog
patrouilleren…
Verende passen
en gedachten
op een slingerweg
in jonge zomerwind
blaffen honden verte
maar deren niet
ik huppel dus
groet het groen en lila
met vurige harten
blaas geel paardebloemmeel
een epifanie van pluis
langs Pinksteren
in de late zon
zal ik dansen…
en dan opeens
liggen antwoorden
gewoon op straat
vol ongeloof
dat ik daar tot dan toe
aan was voorbijgelopen
schud ik de waarheid
van me af en doe deze
jas aan als de mijne…
De mens zit vol van die geplogenheden
hij bleef leven uit gewoonte
alsof hij in zijn lichaam hing
met een kapstok en voetstuk
behangen met te zware mantel
En van de weeromstuit
viel hij om…
epifanisch vermogen is niet meer
dan wat de kijker
aan inbreng van vertoon
hebben kan
maskers op
uit eerbied
voor het spel
in schone rollen
brengen wij dragers
van epifanie
met onze handen en gezichten
zoveel buiten categoriaal
aandacht vangend in beeld
dat beoogde betekenissen
verloren gaan
is een vraag
die onbewijsbaar rechtop…
De opmaat van het verse jaar bespant
de grond met flinterdun wit vilt. De lucht
kneedt winterharde wolken, dicht beplant.
Een toverhazelaar pakt uit. Berucht
bericht van kale klauwen waar als vaan
een gele sjerp in hangt. Zo schel als goud
van ver. Van dichtbij zie je sterren staan,
van bloemblad, warm gekruld. Het hout blijft koud.
Kijk…
Hoe jij met gevleugelde taal
naar het spant zweeft
jij kan een school woorden temmen
met de tippen van de vlerken
Je neemt me mee boven de meander
van je poƫma, de bevliegingen
door je denkbeelden tempeesten
voel ik me ongewerveld
de vloeiende metaforen
als rivieren door het papieren landschap…