De stenen steunen 't geweldig gewelf.
En het gewelf grijpt machtig elke steen.
Geen Uur. Geen Tijd. Over mijn siddrend Zelf,
Waaien de stormwinden der eeuwen heen.…
En toch, met wellust zou 'k me domplen in mij zelf,
Kon 'k u slechts met mij sleuren in dat grafgewelf.
Als 'k u daar, Hedwig, in de stikstof smoren zag,
Hoe zou mijn ziel dan dreunen van mijn laatste lach!…
Eer haat ons staatsbestel ontrader’,
En Neêrlands tuin geheel ontblader’,
Dat mijn geslacht mijne as vergader’:
Zij blijve in ’t grafgewelf voor de eeuwigheid bewaard!
Toch is me, o God!…