De zon daalt, wij hebben ons verinnerlijkt in ons bootje
en varen zoet vereenzaamd in een landschap
waarbij ik roei en jij met elegante handslag het water
in het water schept opdat wij zinkende niet zinken
in het water waar zo pas zie ik omkijkend land was
en ver voor mij op de kant was de kindertijd en wuift nog
o god wat hou ik toch van de knieën…
Ik speelde vrolijk daar als kind,
Langs beek en bloemenwei,
En met mij speelde menig vrind
Door 's levens bonte mei,
O, mocht mijn oog nog eens u zien,
Die mij zo dierbaar zijt,
En u de trouwen handslag biên,
Gelijk in vroeger tijd!
Thans dwalen velen, ach!…
schaduw is
waarin ik af en toe verdwijn, in veelvoud
en dat het zo moet gebeuren
woordverwarrend tegen het diepe
en de windvlaag, vol met oude kuilen
zo gaat het steeds weer
het staart me aan, het grijpt en richt zich op
vanuit de ribben van doodgravende droefheid
vouwt zich ongebaand
rond mijn lichaam en wordt dan weer beweging
met een handslag…
Wie danst zo rank, zo rap, zo zacht van zede,
Met stap en stamp, buiging, handslag en kushand?
Een knaap, die mijn hart heeft verzoend met Rusland,
Die maat en muziek maakt van zijne leden.…