Waar twee zich kussen voor de eerste maal,
zweeft lang op dat plekje als een hemelstraal;
lang geurt daar het mos; zwoel aêmt er de lucht,
wen ieder twijgje als van weelde zucht.…
het geschonden licht,
steekt de kim naar de kroon,
aangelijnd door zilveren tinten,
hoedt haar vluchtige schapen
getooid in wolfse kleren, die
als honden waken en hun taak
verrichten tussen eb en vloed,
ontlokt gehuil uit aardse
muilen, die de donkeren
nacht beheren, gebruikt
de zon als schaduw, in
te ruilen voor de laatste
hemelstralen…