Van steenkoollaag tot laag, langs schommelende
kabels van het bijna niet meer weten,
klim je langzaam door de jarenlange schacht
die van de oorsprong naar het hoegenaamde einde
leidt, uit ingestorte tunnels en kanalen, langs de
breuklijn van het allerlaatste licht omhoog,
bereikt ineengevouwen als een kreeft uiteindelijk
de rand van het verlaten…
zij gaat traag voorbij de tafel
waar vele handen op de rand
en ogen over elkaar heen strelen
naast haar staat Zus van Impe
mee haar bord vooruit, zij blinkt
in de kerstboom, de kalkoen slaapt
op een zlveren schaal en zwijgt
handen zoeken zich samen ineen
grijs haar lijkt echt op engelkes…
De lijn waarop wij nu lopen buigt niet
een tinteling met ineengevouwen handen
Ach, laat het allemaal maar gebeuren
zoals een bloem uit de knop ontluikt
zwoele dromen in verblindende kleuren
de verrassing wanneer je in het diepe duikt...…
Hij heeft zijn handen ineengevouwen
en vraagt zich af hoe hij hier kwam:
van abdij de keien op
en over het smalle pad gelopen,
door het bos de duinen door.
Nu hier aangekomen.
Nu pas mag hij monnik heten.…