uit het open raam het valt
op de harde grond tussen de oren
en spreidt zich als een wolkje uit
verscholen in het struikgewas
toch blijft hij geloven
in een soort rechtvaardigheid
die niet van deze aarde is
hij kromt zijn rug, schommelt
komt geruisloos overeind…
Ooit hebben wij samen
een kamer gedeeld
jij al een puber
ik nog maar kind,
Hoe zout moeten tranen zijn
om onbegrip te stillen
als galachtig noodlot
jouw verbanning inluidt
Kinderoren vangen
een draaiend antwoord
stilvallend gefluister
dat schaamte ontbloot
Leugens afgepeld
in verstrijkende jaren
mijn inwijding bekrachtigt…
In 't land waar, in 't gewelf der blâren,
De vogelkens hun stemmen paren,
En gene wind het zanggebed
Van 't vliegend morgenkoor belet;
Daar streel' dit zoete morgenkoor
Uw kinderoor.…