’t Klein volk dat buiten zich zo vrij
In ’t leventje verheugde,
’t Is nu ’t weer oprukt even blij
In stad wacht nieuwe vreugde!
Grootmoeder is niet wel gemutst,
Daar geen der dartle klenen,
Die zij bedroefd ten afscheid kust,
Zelfs met één oog kan wenen.
Wie als een kind zijn dag geniet,
Zal nooit zijn dag beklagen
En schept…
In de hal van mijn moeder stond
een grote, bruine, aardenwerken pot
met mutsen erin
Schuin onder de kapstok
in een kleine inham tegen een muurtje
prikkend in je kinderzin
van achter de streep, de scheur in de groene tegel
mikte ik op de spleet
van muur en pot en als de stuiter ertussen bleef
weerklonk de overwinningskreet
Ik was altijd…
En 'k weet dat ik haar nimmer vinden zal,
en streef toch voort, met starre kinderzin,
trots menservaring als geen mens geviel.
O wees mij goed in 't luid en ruw geschal
dier mannen, forser in hun mensenmin
dan 't droefstil kreunen van een kinderziel.…