Auto’s kunnen rijden in een waas van weemoed
vroeg in de morgen vooral
terug naar de stad, naar de asfaltzorgen
langs fietsers, fabriek en schoorsteenroet
naar de stad naar de huizen
in een auto die naar leer ruikt en naar stof
met het meisje dat mee moest
en dat moegedronken en moegekust
uitrust van haar roes
in een auto die rijdt langs…
Dan, overzaadlijk moegekust
In de overstelping van de lust,
En van de weelde dronken,
Bezwijmen ze, in de machtloosheid,
Die de allerhoogste lust verbeidt,
Amechtig weggezonken!
O, Ongelijkbre Minnegod!
Zeg, is er tederer genot
In uw geheimste schatten? —
Gij grimlacht!…