De stilte trekt, op donzen voeten
poëzie
nachte
en voort- en doorvliegt heel de dag;-
zo wou, wat haar te pletter drukke,
aan laag en grof haar kluistren moog,
mijn ziel het al aan flarden rukken
en vliegen, waar zij nimmer vloog;
zo wou mijn ziel, de wreed geslagene,
ópwiekend hoog uit slijk en slam,
áfwerpen 't al te lang gedragene
slavinnenpak, en - als een vlam
óptongend…