Hoe overschoon is de aard' getooid!
Hoe rijk ligt haar gewaad ontplooid
De velden, breed en uitgestrekt,
Staan in hun zomerdos gedekt:
Een prachtig kleed van bont fluweel;
En 't oog, waarheen 't zich wende of keer',
Poost zacht als op een glanzend meer
Van geel en groen en groen en geel!…
Mijn zinnen mogen zwerven,
De leide lange tijd
Nu zij, mijn overschone,
Zijn u haar leid-ster kwijt.
Zijn kwijt mijn overschone,
Overschone.
De schoon' borst uit tot tranen,
't En baatte geen bedwang,
De traantjes rolden neder,
Van d'een op d'ander wang.
De traantjes rolden neder,
Rolden neder.…
gaan het jaar geplaagd weer uit
Nadenkend voor een beslagen ruit
Als een werkvrouw aan het werk gegaan
Poetsend om corona te verslaan
Weinige die door de deur naar binnen gaan
O merk op , hoe fris is het thuis
Waar de wind ruist door het huis
Geurt dennen als lente Jezus is met ons begaan
De blinkende ster, mijn God mijn lief mijn Overschone…
O, gij overschone!
Men krone u billijk met de krone
Der schoonheid, paarle van de Rijn.
Kwam ’s levens toorts aan glans t’ ontbreken,
Aan vier en vlam en Hemels licht,
De zon zou aan uw schoon gezicht
En ogen zien haar toorts t’ ontsteken,
Aan die turkozen.…
Mijn zinnen mogen* zwerven
de leide* lange tijd,
nu zij, mijn overschone,
zijn hunne leidster kwijt.
De schoon’ borst* uit tot tranen,
’t en baatte* geen bedwang;
de traantjes rolden neder
van de een en de ander wang.
De schone traantjes deden
meer dan een lachen doet:
al in zijn hoogste lijden
zij troostten zijn gemoed.…