stoeprand auto’s rustig
gewassen op de kant
in het nauw omschreven
hart van de stad is een
groen park gevangen
in het net van straten
de fontein spreidt witte
lange vingers zilveren
vonken stuiven over
een groep kinderen
mannen bouwen een huis
de ramen open ze timmeren
kozijnen op het licht
radio’s aan hoog zingend
spuit zaagsel poederwit…
zij draagt een jurk van knopen
over een poederwitte huid
(zij voelt mijn aanwezigheid
mijn adem als een zachte bries
over haar blote schouders
sluit zij de ramen)
haar kont duw ik in het venster
als de nacht zich bedwelmt
haar lichaamsgeur
lavendel en ik ontknoop
in een regenend geklater
haar enig gedragen knopenjurk
mijn armen klemmen…