als een rots in de woestijn
met een huid van leer
leest hij blad na blad
het jaaroverzicht
een plicht
vers na vers
snijdt hij gedreven
uit het stramme gewricht
duivelstoorn
kent geen eindigheid
wanneer het helle licht
zijn hielen likt
hij die tussen draken slaapt
zal nachtenlang waken
hemelvuren zullen spugen
op zijn blauw gezicht…
het zijn vallende engelen
ze dansen op het hellend vlak
als lieve oude wolven
het feest is nu voorbij
mijn hart verliest aan slagkracht
het huilt om godsgeschenken
je neemt me bij de hand
de jaarringen worden geteld
maar bomen zwijgen zich stil
ze vangen westenwinden
ze vrezen de letterzetter
er blijft een diepe angst
voor vallende…
te vroeg voor een beginnetje
te laat om te besluiten
er staat veel op het spel
ik wil niet vechten ik wil niet dood
ik geef mezelf wel langzaam bloot
ik moet een oude schuld beheren
voorbij de rouw- en trouwdeur
met een kratje cola
en de nieuwe krant
neemt de dwaas zijn plaats weer in
ik zie hem door het ossenoog
hij gooit als altijd…
de dagen vallen uit mijn handen
ze voelen als vervreemde vrienden
als een landschap zonder hemel
er is geen liefde zonder vrede
er is een soort van morgenlicht
kruipend uit de verfkist
van impressionistische schilders
hun onhoorbare taal
door absint stuk gedronken
water rimpelt kalm
mijn ziel rust even uit
achter zachte tralies…
Die schrijfdrang, moeten we gaan vrezen,
Wijkt niet voor drank noch seks of rock-‘n-roll.
Er moeten domweg minder schrijvers wezen.
De trouwe lezers worden zenuwpezen
Want overdaad eist absoluut zijn tol
Er valt gewoon niet tegenop te lezen.
Ach schrijvers, laat je toch genezen,
Ga slikken, spuiten, aan de Rohypnol.…