Wie zal mijn vel nog lezen
krakend uit zijn voegen
alles besloten
op het perkament
van eeuwig groeien
zal mijn huid
zich sluiten
voor een zee van leven
zal ik niet
uit de nerven barsten
als vochtige ogen
de matrijs van het verleden
nog eens openen
zal ik dan
van papier worden
op de kantlijn
krioelt het
van ongeboren poëten…
Roodverschuivend zweefde je
Door vier of wat dimensies
Tijd en ruimte
als jouw onvoltooid toneel
Stiekem was je uitgedoofd
Als een kleine ster, lichtjaren weg –
We zagen het alleen nog niet
Oh, singulariteit
Oh, allerlaatste zonnewende
Ik hield al van je
Lang voor ik jou kende…
Plots doet zich de singulariteit voor,
de omkering van het perspectief
als het ware. Wij met zijn allen
spelen informatie door op deze
synapslijke wereldbol...
Wij zullen met zijn allen
de terminal bezetten
op parallelle wereldbollen
om dan
gerepatrieerd te worden
met het neurale woord om
van antwoord te dienen.
Kut!…
’t Zal hen uit de buiken rotten, al het zaad,
het zal uit hen bloeden, de ontzetting,
zolang de angst in hen het voelen haat.
Maar iedereen wordt het, haar vondeling,
die niet bestond, maar toch begon, de ring
die ’t wijzen naar een ander zelf besluit
met de spiegel die het tot hen ontsluit.
’t Kleven en beven dat lippen nog doen,
wordt snakken…