In het vroege morgenuur,
het is vandaag alweer de vierde,
zit ik stilletjes hier
en schrijf een lijstje,
voor wat boodschapjes
op een vodje van papier.
Brood moet ik halen,
en boter is er niet
en afwasmiddel, die citroenige,
en wat potjes rode biet.
Heel zuinigjes aan,
'k heb alleen maar Ach Owee
't is al bijna op...
en de hele maand…
De mensen trekken zich vrij weinig aan
Van netelige financiële zaken
Zolang het hen persoonlijk niet zal raken
Pleegt heel die crisis langs hen heen te gaan
Ook ik neem die recessie heel wat lichter
't Is immers nóóit 'n vetpot voor 'n dichter…
wit de wereld toverend
valt sneeuw gestaag
over tuin en terras
een dekbed vormend
voor het raam achter glas
de koude neerslag schuilend
kijkt groen en geel gejast
als bedelt hij de koolmees
staand zijn kopje scheef
kralen mij vragende oogjes
waar toch is die vetpot
die gisteren nog hier stond
als later weer verdreven
koning winter…
Als jongste van vijf kinderen
had ik niet echt te klagen
ook al was het geen vetpot en
durfde ik niet alles te vragen.
Honger hebben we nooit geleden
want altijd was er genoeg
mijn moeder was echt wel spaarzaam
en m'n vader zat nooit in de kroeg.…
jij op weg naar huis fietst
in de o zo donk’re nacht
trekken zij je in de bosjes
daar word jij door hen verkracht
heeft hun zaad dan raak geschoten
God bewaar me dat dat zo is,
dan word jij behoorlijk zwanger
jarenlange droefenis
de vader blijft een onbekende
jij wordt moeder, ziels alleen
jij moet naar de steun voor centjes
da’s geen vetpot…