dat mij niet blijft nu, dit zacht kleinood,
dat zacht voorhoofd, die dode ogen,
blanke handen, met als een kleen vlamke, rood,
de ring, nauw aanvaard, diep bewogen...
Zo zwart is de wereld nu buiten voor u
zo zwart en donker en koud:
en ik ga bukkend en ween om u,
mijn hart is droef en oud.…
Voelt ge mijn adem als een vlamke op uw haar?...
DE ZOON
Ach, zwijg: ge zijt een vróuw langs lege levens-straten...
DE MOEDER
Hoe, heb ik niet mijn zoen op uw gelaat gelaten?
DE ZOON
Uw zoen is op mijn mond gelijk mijn tranen: zóut...
DE MOEDER
Mijn zoon, mijn zóon; ik ben voor u als duister goud...…