ERGENS moeten toch zijn de lichte waatren van haar ogen -
Mijn handen zijn zo hete en droge -
en het lichte water van haar stem -
mijn keel is in dorre klem.
Het kan toch zo altijd niet duren
met de brandende uren -
mijn stem is schor,
mijn ogen dor.…
Wat watren worden niet beschaduwt van haar zeilen?
Op welcke marckten gaat zy niet haar waren veilen?
Wat volcken zietse niet beschijnen van de maan;
Zy die zelf wetten stelt den ganschen Oceaan?
Zy breit haar vleugels uit, door aanwas veler zielen,
En sleept de weerelt in, met overlade kielen.…
Maar 'k zie hem thans, door 't buldrend stormgedruis,
in volle luister op de watren schrijden,
de sjacheraar verjagen uit Gods huis,
de dode wekken en de slaaf bevrijden.
Hoe heerlijk daagt de grote Liefdegod,
vergeving zaaiend met zijn milde handen
en Liefde prijzend als het hoogst gebod.…
Dan voelden zij of de watren zich sloten
boven hun moegetobde hoofd dat zonk,
en zij zwolgen de zekerheid der grote
duistre ellende in een bittre dronk.
Nu staan zij, in 't blijeinde van de zege
als schuwe dieren na een lange jacht,
hun mond die lijdend zoveel leed verzwegen
verraadt het nu hij lijdend lacht.…