Zacht ruist uw toon, o Windharp! als de lucht,
Met dartel fluistren huppelt langs uw snaren;
Zacht als het suizen van de goudgele airen,
Wen de avondwind door 't golvend koren zucht.…
En daalt de zon in ’t westen neer,
Verspreidt zich ’t liefelijk schemerduister
En heerst er stilte langs de dreven,
Terwijl de maan, zo statig blinkend,
Zich spiegelt in het zilvren meer,
Dan hoor ik gaarn ’t zephirgefluister
En hoe de tedere snaren beven
Der windharp, door het woud weerklinkend
Als tonen uit een reiner sfeer.…
Dank dat ik mocht spreken,
Eer het grote zwijgen komt,
Eer mijn stem zal breken
En mijn woord verstomt.
Als de hand zal zinken,
Die het speeltuig heeft gevoerd,
Zal de harp nog klinken
Door de wind beroerd?
Zal haar klank bewaren
Van mijn ziel het kranke beeld?
Of Hem openbaren,
Hem wiens stem de snaren
Aanroert en bespeelt?…
verten
Dag o overvloed, weelde
Van bronstig jade
Het vuur van vrouwenogen
Ontketend, geuren zoet en rauw
Kijk mij aan, mijn lief,
Anker je achter mijn hitsige arm
Ga met mij door het giftig groen
Van lenteweiden, fris kreupelhout
Ontvouw je bloem, je lippenrood
Wees roos, laaiend vuur, branding
Naakte passie in een hete zomerdans
De windharp…